Vaderlandsch Oost Indië
door M.P.A.
van der Lith, hoogleraar te Leiden, uitgegeven door E.J.
Brill te leiden, een reisbeschrijving,
kaart Oost
Java
(dit is een groot bestand!)
De spoorweg blijft tot zijn uiteinde, de hoofdplaats Probolingo, in de buurt
van de grote weg die hij zelfs meermalen kruist; tot de grens
der eerstgenoemde residentie loopt hij door de boven
beschreven delta en doet de gelijknamige hoofdplaats der
afdeeling Sida-ardja (9.939 inw. 158 Eur.) aan, waar vroeger een bloeiende
Christengemeente gevestigd was.
Weldra stomen wij de
grensrivier de Porong over en
bevinden ons bij het eerste station aan de overzijde van die
stroom, Gempol, in de residentie Pasoeroean, één der meest gezegende en
vruchtbaarste gewesten van java,
en tevens zoo rijk in natuurschoon dat het in het kort
bestek, mij gesteld, onmogelijk is alles te beschrijven, wat
hier oog en hart gelijkelijk boeit, zodat wij dus wel
genoodzaakt zijn ons tot enkele uitstapjes te bepalen.
Wij
willen hier vooreerst de trein verlaten om de gratiën der Ardjoena-helling,
Prigen, Plombon en Tretes te beschouwen;
drie dicht bij elkaar gelegen dessa's, die, hoewel thans
minder dan vroeger bezocht, toch een bezoek meer dan waard
zijn en dit te meer omdat de weg ernaar aangenaam en fraai
beplant is.
Bij deze, op een hoogte van ongeveer 6 a 700 meters
gelegen plaatsjes hebben Europeese ingezetenen van Soerabaja en Pasoeroean optrekjes,
waar zij de hitte van het strand gedurende de oost-moesson
ontvluchten, en die aan het overigens ook hier te groene
tafereel een aangename afwisseling bijzetten.
Het hotel dat
uit eenige huisjes bestond, langs een ravijn van de Ardjoena opgetrokken,
schijnt in de strijd om het bestaan bezweken te zijn.
Het
klimaat is hier bijzonder gunstig voor de teelt van ook in Europa bloeiende
bloemen als dahlias en fuchsias; om strijd worden de daar
gekweekte reusachtige rozen geprezen.
Schoon is vooral de
aanblik uit de pasangrahan te Plombon op
de geribde flanken van de Ardjoena, wiens diepe
ravijnen met zwaar geboomte bedekt zijn, waartussen lieflijke
beekjes zich slingeren. Beneden zich ziet de verrukte
toeschouwer de met sawahs en bosjes bedekte vlakte door
rivieren doorsneden, waarmee de zich aan de horizon
uitstrekkende zee een prachtig contrast vormt.
Vooral bij
zonsondergang schijnt dit uitzicht een onvergelijkelijk
schouwspel te bieden.
En onder de schone watervallen, die in
dit gewest voorkomen, spant die van Tretes zeker wel de
kroon. Bij uitstek schilderachtig is het gezicht dat men
geniet wanneer men in het ravijn neerdaalt, waarin het water
van een bijna loodrechte en enige honderden voeten hoge rots
valt om in een soort van bassin neer te storten en daarna
rustig en kalm voort te vloeien, te midden van maagdelijke
bossen en ongerepte wildernissen.
Maar nog sterker is de
indruk die men ontvangt wanneer men in de regen-moesson die
plaats bezoekt. Een meer dan dubbel zo grote watermassa stort
zich dan kolkend en bruisend naar beneden, alles wat zij
ontmoet op haar weg meesleepend, en eeuwenoude boomstammen en
reusachtige steenklompen als zovele strohalmen met zich
voerend tot zij de diepte bereikt heeft waar zij met
verbazende snelheid voortjaagt en in plaats van de zilveren
waterstroom, die zich statig onder het donkere loof
voortbewoog, een woelige en stormachtige zee gelijkt die alle
hindernissen verbrekende onder een donderend geraas in dolle
vaart voortsnelt.
Van Tretes uit
kan de bestijging van één der toppen van de Ardjoeno worden
ondernomen, hetzij naar de Walirang (3450 m.) dwars door tjemara-wouden, voorbij door vele tijgers bewoonde ravijnen
en onpeilbare afgronden langs welke het pad, een ruwe steenen
trap, bijna rakelings zich "zigzag" naar de hoogte
windt; hetzij naar de
hoogsten top, de Wedadarran (3333 m.) op wiens
kruin een witachtig gele grassoort (festuca nubigena)
gevonden wordt en die een scherpe tegenstelling aanbiedt met
de blauwachtig groene casuarine-wouden welke tot een grote
hoogte de vulkaankegel bedekken.
Hier wacht de reiziger
opnieuw een bij uitstek schoon gezicht dat zich uitstrekt van
de Ardjoena, die aan alle
kanten door de Brantas-rivier is omgeven,
over het vlakke land van Pasoeroean tot de Keloet (1731 m.) en de Kawi (2860 m.) aan de
zuidzijde, meer westelijk de Wilis (2550 m.) en
oostwaarts het hoogland van Malang met de Tenger, de
verbinding van dat gebergte met de Smeroe (3653 m.), terwijl de Jang en de Raoen ver aan de
horizon hun toppen verheffen.
De beklimming van de Wedadarran van de noordzijde is echter zeer
bezwaarlijk: zij geschiedt gemakkelijker van Malang uit, waarheen
wij ons thans willen begeven.
Wij keren dus naar het station Gempol terug
en sporen naar het welvarende Bangil (14391 inw. 74 Eur.), van waar een zijtak ter lengte van
ruim 48 km. (gelijk Leiden-Amsterdam) door het
bergland van Malang naar de
gelijknamige hoofdplaats van die afdeling is aangelegd, welke
aan natuurschoon in niets voor de Preangerlijnen behoeft
onder te doen en over een vijftal viaducten gaat.
Deze
afdeling in het Zuiden der residentie gelegen, biedt een
sterk sprekend voorbeeld aan van de buitengewone ontwikkeling
voor welke sommige streken van Java vatbaar zijn.
In het begin dezer eeuw nog grootendeels woest en verlaten,
zodat er in 1809 niet meer dan
f250,- aan belastingen werd ontvangen en in 1828 alleen de
omstreken van de hoofdplaats benevens enige gronden langs de
weg naar Pasoeroean ontgonnen
waren, is Malang thans één der
best bebouwde en meest koffie-voortbrengende afdelingen van Java.
De spoorweg
maakt het thans voor zwakken en herstellenden mogelijk door
een verblijf hier in de hooglanden nieuwe krachten op te
doen.
In de eerste plaats komt Lawang daarvoor in
aanmerking; een Inlandse kampong, op ongeveer 490 m. gelegen en
door velen wegens de iets hogere ligging, de frisheid en de
droogte van het klimaat zelfs boven Malang verkozen.
Boven Prigen en het
koudere Tosari bezit Lawang het voorrecht
dat men er uitgestrekte wandelingen kan doen zonder veel te
moeten stijgen.
Overheerlijke uitstapjes zijn in de buurt te
maken zoals naar de waterval van de Kali-Welang, naar het
onder het lommerrijke loofgewelf van vijgebomen liefelijk
gelegen meertje Polaman met zijn
eilandjes en talrijke heilige visjes, en de een kwartier
verder verwijderde doch weinig belangrijke grot.
Men behoeft
echter niet ver van Lawang te gaan om
een onvergetelijk schouwspel te genieten.
Dicht in de
nabijheid ontwaart men in het Westnoordwesten het
uitgestrekte Ardjoenagebergte, in het
Zuidwesten maar veel verder af de Kawi die van de Ardjoena gescheiden is
door het hoogland van Batoe; in het
Oostzuidoosten het breede Tengergebergte, door de Ajek-Ajek samenhangende
met de trotse Smeroe, die zijn
regelmatige kegelvorm en spitse kruin hoger dan één der
genoemden verheft.
Tussen die hoofdbergen ziet men tal van
lagere toppen van bergen en heuvels welke hoewel samenhangd
met de bovenvermelde, bij de Inlanders toch meestal nog
afzonderlijke namen dragen.
Tegen de helling van de nabij
gelegen Ardjoena staart men op
een afwisseling van koffietuinen, bossen en lichtgroene
grasvelden, daar waar het voormalige bos door verbranding
voor tijdelijke bebouwing enz. is verdwenen maar niet door
een bestendige cultuur is vervangen: een toestand die zich op Java's bergen,
helaas! maar al te vaak voordoet.
In de oost-moesson ontwaart
men 's avonds dikwijls een vuurgloed tegen het Ardjoena-gebergte; dan is er
bosbrand, waarbij het vuur in het harsrijke hout der
tjemaraboomen rijkelijk voedsel vindt.
Meer nog dan de
ontzagwekkende bergkolossen schijnen de lagere heuvels het
oog te boeien; onder deze valt de Kewedon het meest in
het oog die rijk begroeid en van zuivere kegelvorm ongeveer 300 m. zich boven
het omliggende landschap verheft, en als het ware tot baken
strekt bij tochten in de bergen ondernomen.
Malang (11.031 inw.
467 Eur.), op 443 m. en dus iets
lager gelegen dan het 7 palen (1 pl=1,5 km.) verwijderde Lawang en geheel
door bergen ingesloten, heeft eveneens een goede naam als
herstellingsoord en is sedert de aanleg van de spoorweg als
middelpunt van tal van landbouw-ondernemingen, hoofdzakelijk
koffielanden, in hoge mate vooruitgegaan.
Toch schijnen de
grote verwachtingen die men van een druk bezoek dier plaats
ten gevolge van de spoorwegaanleg koesterde, slechts in
geringe mate verwerkelijkt te zijn; het grote hotel Bellevue
dat met het oog op die gehoopte toevloed van bezoekers werd
gebouwd, moest korte tijd daarna worden verkocht.
Van alle
kanten gaan uit deze plaats fraaie, uitstekend onderhouden
wegen die door de geheele landstreek zijn aangelegd, vooral
in het belang van het transport der hier in zo grote
hoeveelheid geoogste koffie.
Smallere paden lopen overal
zigzagsgewijze door de tegen de berghellingen aangelegde
koffietuinen en op talrijke plaatsen zijn pasangrahans
opgericht tot verblijfplaats voor de inspecterende
ambtenaren, alsmede pakhuizen voor de inkoop der koffie.
Het
Zuiden der afdeling dat door de onherbergzame woeste
kalkrotsen van het Zuidergebergte wordt ingenomen en waar
slechts op enkele punten een gevestigde bevolking wordt
gevonden, maakt een scherp contrast met het noordelijk
gedeelte.
Een viertal Christengemeenten (Wanaredja, Sewaroe, Kendal Pajak en Peniwen) worden hier
aangetroffen (Eigen haard. 1892).
Vele zijn de tochten die
men van Malang kan
ondernemen, zoals naar de veel geprezen badplaats Wendit met eenige
overblijfselen van de Hindoese oudheden.
Wij stellen de lezer
voor een tweetal der meest interessante te ondernemen: de
beklimming van de hoogste berg van Java, de Smeroe, en een
uitstap naar het Tenggergebergte.
de
Smeroe
Gewoonlijk
doet men de eersten tocht over Toempang, dat men per
as kan bereiken en waar een Hindoetempel gevonden wordt die
nog in vrij goede toestand verkeert.
Van daar gaat men te
paard tot Pantja Koesoema (900 m.) waar men
overnacht en verder te voet over de 3019 meter hoge Djambangan.
Wij zijn
hier in het Ajek-Ajek-djambangan gebergte, dat met de Tengger en de Smeroe samenhangt.
Het uitzicht, dat men hier geniet willen wij met de woorden
van de heer Heering weergeven.
"Rechts van ons
lag de Kapala en in het dal
voor ons, tussen deze en de Ajek-Ajek weerspiegelde
een vriendelijk meertje de Ranau Kembala, de helderblauwe hemel.
Half naast de Ajek-Ajek, half over
hem heen zagen wij de Ider-Ider, de
zuidelijken rand van de zandzee in de Tengger; achter de Ider-Ider het
middelgebergte dat zich uit het zandmeer verheft, en achter
deze berggroep de hoogste punten van de noordelijken rand, de Moenggal en
De Poentak- Lemboe.
De
voornaamste bergen waren nabij genoeg om het oog te laten
doordringen in het groen van hun bossen; de verder
verwijderde hulden zich steeds in een blauwe sluier
veroorzaakt door hun begroeing, de versten tekenden alleen
hun bevallige lijnen tegen de zonnige lucht."
Van hier daalt men naar de zuidvlakte aan de voet van de Kepala (3035 m.), die men
links laat liggen om over de zadel van deze berg naar Radja-peda te gaan, een
kunstmatig aangelegd terras van enige meters in het vierkant
waar een paar Hindoebeeldjes staan.
Boven die plaats begint
spoedig de kale kegel die men het gemakkelijkst beklimt door
een paar Inlanders "zigzag" vooruit te laten gaan
om met de patjol kleine trapjes in het zand te laten hakken;
eindelijk bereikt men de hoogste top, de Mahameroe, die zich
slechts een paar honderd voet boven de Djongring-Selaka met zijn
steeds werkzame krater verheft, terwijl de Smeroe zelf,
eigenlijk slechts een bergkam, maar weinig lager dan de
hoogste top is.
Een bezoek aan de krater is niet zonder
gevaar vanwege de veelvuldige uitbarstingen zodat de heer Heering in 3 uur
tijds 5 of 6 erupties bijwoonde.
In 1885 heeft een
hevige uitbarsting een koffieplantage op de zuidoostelijke
helling van de Smeroe, op een
hoogte van 700 tot 1000 meter gelegen
verwoest en een zeventigtal mensen bedolven.
Met het bezoek
aan de Smeroe kan men een
tocht naar het Tengergebergte verbinden en
over de Ajek-Ajek (2819) de Ider-Iderrand bereiken.
Ofschoon deze tocht, waarbij men behalve de Ranau
Koembala nog een
drietal bergmeertjes kan bezoeken, belangwekkend genoeg is,
levert zij echter groot bezwaar op daar men geen eigenlijk
voetpad volgt maar het trace telkens moet worden opengekapt.
Wij kiezen dus de weg die van Malang naar Tosari op de
noordwestelijke helling van de berg voert en die ons te
midden der uitgestrekte en bloeiende koffietuinen brengt, aan
welke deze afdeling zo rijk is.
Weldra beginnen wij te
stijgen en wanneer wij in het laatstgenoemde dorp gekomen
zijn doet de koele lucht ons voelen dat wij reeds een
aanmerkelijke hoogte (1777 m.) bereikt
hebben, waar de rijstbouw niet mogelijk is en door de teelt
van mais en tabak vervangen wordt en Europese groenten op
grote schaal worden gekweekt.
Verschillende koolsoorten,
peulvruchten, uien enz. groeien hier op de vrij steile
hellingen voortreffelijk; aardappelen beter zelfs dan in de Preanger, terwijl deze
streek de enige op Java schijnt te
zijn waar de kultuur der bloemkool gelukt.
Europese ooftbomen
dragen hier wel overvloedig vruchten maar deze missen de
geurige smaak die hun in ons werelddeel eigen is, iets dat
wel grotendeels moet worden toegeschreven aan de weinige zorg
die men aan het veredelen der ooftbomen besteedt.
Rozen en
viooltjes bloeien hier temidden van andere planten die tot in
het Westen bekende soorten behoren, zoals vlier, leverkruid
en valeriaan, zodat men denken kan in Europa te zijn; een
illusie, die door de overheersende boomsoort, de tjemara, nog
wordt vermeerderd, maar door de 5 a 6 voet hoge boomvarens
met haar eigenaardige gevederde bladeren weer wordt
verstoord.
Men leeft er als het ware boven de wolken die in
de regel beneden deze hoogte drijven.
Van Tosari begeeft men
zich op een smal bergpad, dat een blik gunt op de vruchtbare
velden van Pasoeroean tot de
heldere watervlakte van straat Madoera, naar de rand
van de krater waar een werkelijk verrassend schouwspel de
reiziger wacht.
Een grauw doodsche en dorre vlakte zonder
noemenswaardige plantengroei, van bijna cirkelvormige
gedaante ligt ongeveer 300 m. beneden ons en wordt door de
kraterrand, waarop wij ons bevinden, bijna geheel ingesloten.
Temidden van deze kale vlakte, dasar en ook zandzee geheten
die reeds een hoogte van 2080 tot 2150 m. bereikt,
verheffen zich enige geribde kegelbergen tot de kruin met
groen bekleed, hetgeen in mindere mate met de binnenste
kraterwand het geval is.
Grillig steekt nu temidden van die
bergen de ongeveer 195 tot 305 m. hoge Brama uit, die
slechts sombere donkere kleuren vertoont en evenals de dasar
zelf een in het oog vallend contrast met de groene bergen en
de blauwe hemel vormt, waarop zich de rookwolken die de Brama voortdurend
uitstoot scherp aftekenen.
De enige plant die op de Brama gevonden
wordt is de thibandia vulgaris, een heester wiens vruchtjes
op onze bosbessen lijken en die men zelfs op de meest
onvruchtbare zandige toppen van vulkanen aantreft.
Tot zover deze reisbeschrijving uit
omstreeks de vorige eeuw-wisseling in het vulkaanachtige
achterland van Pasoeroean.

Redactie: info(at)rijskamp.com
Leeuwarden, 19 september 2003